broodproductie, Middenrijk graf Meketra, foto: MET New YorkBrood en bier waren de hoofdbestanddelen van het eten in het oude Egypte.

Al in de graven uit de Badaricultuur (4750 tot 4400 voor Christus ) zijn restanten van brood aangetroffen. Graan was normaliter ruimschoots voorhanden in de vruchtbare gebieden rondom de Nijl. Het bevat essentiële voedingsvezels, mineralen en vitaminen. Brood werd door rijk en arm gegeten, behoorde tot de dagelijkse dis en was onderdeel van iedere maaltijd. Brood speelde dus een belangrijke rol in zowel het leven alsook rondom de dood. Vanwege de rituele impact treffen we daarom veel afbeeldingen in relatie met brood aan in tempels en graven. Ook diverse houten modellen, die zo kenmerkend zijn voor het Middenrijk, brengen broodproductie in beeld. Samen met de vele teksten over brood, kunnen we ons een aardig beeld vormen over broodproductie, consumptie en alles wat daarmee samenhangt.

Het cultiveren van een stuk land dat geschikt was voor graanproductie was de eerste stap op weg naar het maken van brood. Er werd geploegd met een ploeg die was vastgebonden aan de horens van vee, meestal een koe. Dikwijls werd de koe begeleid door een kind met een stok. Indien er geen vee voorhanden was, ploegde men handmatig of men leende vee van iemand anders. Handmatig ploegen was een zwaar karwei. Men stond dus voortdurend gebogen, wat een aanslag was op lijf en leden. Gelijk na het ploegen werd het land ingezaaid. De zaaier liep heen en weer over het veld. Hij had een zak met zaaigoed bij zich of droeg om zijn nek een geweven mand met zaaigoed.

Oogsten van graan in het graf van Menna, foto: British MuseumEgyptenaren verbouwden vooral gerst en emmertarwe. Zoals ook nu nog het geval is bevatte brood niet altijd dezelfde bestanddelen en kon ook diverse vormen hebben. Dat blijkt uit tekstuele bronnen. Van sommige soorten weet men ook de ingrediënten, zoals bijvoorbeeld van het conische brood dat men vaak afgebeeld ziet. Deze broden zouden overwegend gemaakt zijn van emmertarwe (Triticum dicoccum), maar konden ook met andere ingrediënten worden gemaakt.
De oogst vond plaats voordat het overstromingsseizoen (achet) zijn intrede deed, zo rond mei/juni, nadat door waarnemers en schrijvers de exacte grootte van het stuk grond was vastgesteld. Zij bepaalden daarmee hoeveel belasting, in de vorm van graan, de staat zou innen.

De aren werden met vuurstenen sikkels afgesneden door de mannen. De vrouwen volgden om ze op te rapen en in rieten manden te doen. Door ezels werd de oogst vervolgens naar de dorsvloer getransporteerd. In plaats van ezels werd het vervoer soms ook door de arbeiders gedaan door middel van een zak die was bevestigd aan een houten frame, verbonden aan een circa 5 meter lange stok.
Voor het scheiden van het graan van de rijpe aar schakelde men vee in dat over de dorsvloer werd gedreven. Het kwam ook voor dat de arbeiders met stokken het graan uit de aren sloegen. Het stro werd met bezems weggeveegd en gebruikte men soms later voor de productie van bakstenen. Het graan gooide men in de lucht waardoor de vliesjes (het kaf) wegwaaiden door de wind. Vanuit het Oude Rijk bestaan nog afbeeldingen dat voor deze taak soms ook een (grofmazige) zeef werd gebruikt.
Emmertarwe, een van de eerste graansoorten die volop groeide in het oude Egypte, vergde nog een speciale behandeling omdat de vliesjes hiervan moeilijk te verwijderen waren. Men bevochtigde de aren en stampte het graan met houten stampers in hoge aardewerk potten. Het water maakte de aren soepel waardoor de graankorrels van het kaf loskwam zonder de korrel verder te beschadigen. Dit was overwegend mannenwerk. Het graan werd uitgespreid om in de zon te drogen. Overgebleven vliesjes werden handmatig verwijderd.

Arbeiders klommen met een mand graan op hun schouder een trapje op naar de bovenkant van een silo. Deze waren zorgvuldig bepleisterd en bevatten een smalle opening waardoor het graan naar binnen werd gegooid. Totdat men het nodig had werd het in de silo’s bewaard. Door middel van een deurtje onderaan kon men het graan er weer uit halen. Dergelijke taferelen is meermalen in graven en tempels afgebeeld. Het zal duidelijk zijn dat de silo’s een eldorado waren voor insecten en muizen.

Voor de productie van brooddeeg werd het graan vermalen. Het malen gebeurde op platte stenen. Tot aan het Middenrijk maalde men het graan vaak knielend op de grond in een daarvoor bestemde maalsteen. Een zware dagelijkse klus die aan vrouwen werd toebedeeld. Later werd de maalsteen op een verhoging geplaatst wat de klus iets minder belastend maakte. Het meel werd vervolgens weer gezeefd, maar desondanks bevatte dat vaak kleine steentjes en zand vanwege de grofmazige zeef en de gebrekkige kwaliteit van de maalsteen. Verondersteld wordt dat deze steentjes en het zand ook de oorzaak van gebitsslijtage en tandproblemen waren, zoals later uit veel mummieonderzoek is gebleken.

diversen soort broodVoor de bereiding van het deeg werd het meel met water en zuurdeeg (door gisting ontstaan) vermengd. Zuurdeeg bestond uit restantdeeg van een eerdere productie of een restje van het bierbrouwsel van de vorige dag. Het deeg liet men rijzen in warme broodvormen waarna het in een gesloten oven werd gebakken. Om het brood meer smaak te geven voegde men soms extra ingrediënten toe zoals sesamzaad, honing, dadels en kruiden. Het gebeurde ook dat het deeg met de hand tot grote ronde plakken werd gevormd en in een oven werd gebakken. Dit lijkt op de wijze waarop men ook tegenwoordig nog pita-brood bakt in Arabische landen. Als er geen oven voorhanden was bakte men de dunne plakken deeg in het hete zand. Het Shamsi-brood of zonnebrood wat men nu nog in Egypte produceert is daar een overlevering van.

© Joke Baardemans 2021

Bronnen: The Instruction of Amenemope, M. Lichtheim, Ancient Egyptian Literature, Volume II, p. Investigation of Ancient Egyptian Baking and brewing Methods by Correlative Microscopy, D. Samuel; Ancient Egypt, Anatomy of a Civilisation, B. Kemp; Brewing and Baking, D. Samuel in Ancient Egyptian materials and technology; Farming, A. Dolinger