De hiërogliefen op de obelisk van Thoetmoses III, IstanboelVoordat men met het aanbrengen van hiërogliefen kon beginnen moesten de nog onbewerkte zijden van de obelisk afgevlakt worden.

Door het oppervlak af te slijpen met fijngestampte kwarts en handzame, gladde polijststenen ontstonden mooie, gladde zijden. Daarna kon de obelisk voorzien worden van hiërogliefen. Met de hand werden eerst de contouren van de hiërogliefen aangebracht waarna ze later met een houten klophamer en een bronzen beitel verder uitgewerkt werden. In de onderkant van een obelisk werden vaak de twee koningscartouches van de regerende vorst gegraveerd. Men neemt aan dat het onderste deel van de zijden van de obelisk pas na de oprichting van tekst werd voorzien.
De opgebrachte hiërogliefen vermeldden de naam van de opdrachtgever van de bouw, de farao. Ook de verheerlijking van deze heerser door de diverse lokale goden werd opgetekend, waarbij de band tussen hem en de goden sterk werd benadrukt. Vooral op de meeste obelisken van Ramses II wordt melding gemaakt van overwinningen waarbij de farao werd geprezen en geroemd om zijn dapperheid. Jubileumfeesten, zoals bijvoorbeeld het Sed-feest, vormden soms ook aanleiding tot het oprichten van obelisken, zoals blijkt uit de hiërogliefen op de obelisk van Hatsjepsoet in de tempel van Karnak. Maar uiteindelijk bleef de obelisk voor de oude Egyptenaren het met de benben-steen verbonden symbool van de zonnegod.
Door de strenge inachtneming van de bestaande voorschriften voor het aanbrengen van de hiërogliefen kunnen we nu herleiden waar de obelisken destijds gestaan hebben. De voor- en achterkant van een obelisk kunnen we herkennen door naar het opschrift van de hiërogliefen te kijken. De kijkrichting van de figuren geeft aan waar de tekst begint. Deze beide zijden zijn georiënteerd op de weg die naar de ingang van de tempel voert.

De teksten op de beide andere zijden zijn op de tempel zelf gericht. Er is dus maar een mogelijkheid waarop de obelisken aan weerszijden opgesteld konden staan bij de tempelingang.
Bij grafobelisken, die aanmerkelijk kleiner waren, werd meestal alleen de voorkant voorzien van hiërogliefen, die de naam en titel van de grafeigenaar noemden.
Door de hiërogliefen op de obelisken van Thoetmoses III en Ramses II is het enigszins duidelijk geworden hoe belangrijk het was dat obelisken paarsgewijs opgesteld werden en welke regels hieraan ten grondslag lagen. De obelisk die nog steeds oostelijk opgesteld staat bij de tempel van Luxor maakt melding van de god van de opgaande zon (Ra-Horachte). De ooit westelijk opgestelde obelisk, die zich nu in Parijs bevindt, maakt melding van de god van de ondergaande zon (Atoem). Op beide obelisken van Thoetmoses III, die nu in New York en Londen staan, wordt op soortgelijke wijze melding gemaakt van beide goden. Hierdoor denkt men nu te weten op welke plek de obelisken voor de zonnetempel in Heliopolis hebben gestaan. Het is aannemelijk dat er, mede gelet op de dubbele opstelling, een verband bestaat met de opkomende en de ondergaande zon, het oosten en het westen. Andere theorieën refereren weer aan Opper- en Neder-Egypte, het noorden en het zuiden. Ook wordt verwezen naar dualiteit, een fundamenteel begrip in het Egyptische denken. Hierbij gaat men uit van het idee dat harmonie werd bereikt door tegengestelden die in evenwicht waren.

© 2012 Joke Baardemans

Bron: Die unsterblichen Obelisken Ägyptens, L. Habachi/C. Vogel; The Oxford Encyclopedia of Ancient Egypt, art. C. van Siclen; Obelisk in Lexicon de Ägyptische Baukunst, D. Arnold